“Hij die op de HEER vertrouwt is als een boom die aan de rivier staat en wortels heeft tot in het water.”
Jeremia 17,8 – Vijfde zondag door het jaar
Met modder op, zowel als in mijn schoenen bereik ik een paadje dat naar een vogelkijkhut leidt. De wandeling was drassiger dan voorzien. Maar erg vind ik dat niet. Door me te moeten concentreren op het ploeteren en niet uitglijden, bleven mijn gedachten bijna vredig in het hier en nu. Maar op deze rustige plek boven het uitgestrekte water gaan ze weer de vrije loop. En ook dat is bijna vredig. Hier helemaal alleen en toch zo verbonden.
De boommetafoor uit het boek Jeremia doet me terugdenken aan bovenstaande natuurervaring. Ik vraag me af waar de bomen in mijn leven zijn en bedenk me dat zowat iedereen die ik ken er een genoemd zou kunnen worden. Elk probeert zich immers zo goed als mogelijk staande te houden in steeds veranderende levensomstandigheden. Maar Jeremia lijkt het beeld van het water hier niet te gebruiken om te verwijzen naar het woelige of onrustige. Het gaat om haar levenskracht. En de boom is misschien ook minder robuust bedoeld dan ik hem op het eerste lezen ervaar. Zonder water zou hij er immers niet staan.
Hij of zij die op de HEER vertrouwt, is niet perse iemand die sterker of gelukkiger is dan anderen, zo bedenk ik me. Meer nog, het zijn misschien net vaak mensen die beseffen dat ze water nodig hebben om op bomen te kunnen lijken. Dat ze kwetsbaar en broos zijn. Dat ook zij niet altijd vlak bij de bron staan, maar eerder vanop wat meer afstand met hun wortels tasten naar beetjes hoop en kracht.
Met mijn eigen voeten vlak boven het water daar bij de vogelkijkhut, keek ik voor mij uit en voelde ik iets van vertrouwen. Dat het goed was hoe het nu was, ondanks zoveel dat ook beter zou kunnen. Dat ik uitkeek naar hoe het morgen zou zijn. Dat er geen modder zonder pad is.

Geef een reactie