“Zijn vader zag hem al in de verte aankomen.”
Vierde zondag in de veertigdagentijd – Lucas 15,20
Wanneer Gerd of ik van huis weg zijn, staat Mara-Lea ons vaak op te wachten aan het raam dat uitgeeft op de straat. Rond het verwachte uur van thuiskomst, kijkt ze daar naar ons uit. “Nu zijn we weer met ons drietjes,” zegt ze dan nadien blij. Het doet me denken aan mijn eigen kindertijd. Ook ik stond vaak aan het trapraam te wachten totdat ik mama of papa met de auto de oprit zag inrijden. Het weerzien was altijd een feest. Samen met opa verkleedden mijn zus en ik ons zelfs om dan ‘als verrassing’ voor de deuropening te springen wanneer ze thuis kwamen van hun werk.
De uitgelichte evangeliezin komt uit een verhaal dat ook gaat over weg zijn van huis en over mekaar opwachten. Al zijn de rollen hier omgekeerd. Het is de vader die op de uitkijk staat. En een van zijn twee zonen was langere tijd weg van huis. Bijzonder aan dit verhaal is dat niets er eigenlijk op wees dat deze ‘verloren’ zoon die dag naar huis zou terugkeren. En toch stond zijn vader daar, alsof hij elk moment van de dag naar hem uitkeek.
Zelf kan ik me ook niet anders indenken dan dat ik altijd op de uitkijk zal staan voor Mara-Lea. Maar in andere situaties is het soms toch moeilijker om te durven verwachten. Wanneer je iets of iemand verwacht, stel je je immers ook kwetsbaar op. Wat als datgene of diegene waar je zo op hoopt, niet komt? Dat doet pijn. En die pijn doet soms toeklappen. Uit angst om opnieuw teleurgesteld te worden. Maar de Vader uit dit verhaal sterkt mij. Om mijn hart open te houden. Om te blijven verwachten.

Geef een reactie