Het zal met het Rijk der hemelen zijn als met tien meisjes die met hun lampen uittrokken, de bruidegom tegemoet.
Matteüs 25,1 – Weeklezing
‘Kijk, de lampjes gaan aan, mama!’, zegt een verwonderd stemmetje. We lopen bij valavond doorheen de Efteling. De drukkende warmte van de dag wijkt stilaan voor een wat aangenamere gevoelstemperatuur. De sprookjesachtige lantaarnpalen langs de kronkelpaden en enkele levensechte elfjes die Mara-Lea wenken, brengen ons alle drie even in magische sferen. Misschien nog niet het Rijk der hemelen. Maar alleszins een aards voorproevertje, iets van een zorgeloos en geborgen moment.
De bovenstaande zin uit het Evangelie van Matteüs deed me eraan terugdenken. Al zet dit vers me meteen ook terug met beide voeten op de grond. Want niet al de tien meisjes zullen voldoende olie bijhebben om hun lamp te laten branden totdat ze bij de bruidegom zijn, zo verhaalt de parabel verder. Vijf van hen zijn immers vergeten om extra olie mee te nemen. Ze komen uiteindelijk te laat op het bruiloftsfeest en de bruidegom laat hen niet meer binnen.
Het lijkt alsof het Rijk der hemelen niet voor iedereen is weggelegd. Maar nergens staat dat de vijf meisjes zonder extra olie er niet opnieuw op uit kunnen trekken. Zo lang als mensen erop uittrekken om de Bruidegom te ontmoeten, blijft ook het hemelse Rijk in zicht. Zo lang er gezocht en gehoopt wordt, is er ruimte om te ontdekken wat er nodig is om de eigen lamp blijvend te laten branden. En om dan in verwondering rond te kijken. Naar al die andere lampjes.
